niet iedereen kan stenen gooien


#1 de aanslag | #2 de opstand | #3 de oorlog | #4 de catastrofe | #5 de tunnel | #6 de invasie


In de podcast serie 'Niet iedereen kan stenen gooien', neemt Arjan El Fassed je mee op zijn zoektocht naar de bewogen geschiedenis van zijn familie in Palestina. Aan de hand van verhalen van zijn Palestijnse familie wordt de geschiedenis op een persoonlijke manier verteld.

Aan de hand van gebeurtenissen binnen zijn familie, afgewisseld met historische fragmenten, neemt El Fassed, zoon van een Palestijnse vader en Nederlandse moeder, luisteraars mee langs verschillende perioden en wordt de geschiedenis van het Palestijnse volk op een persoonlijke en indringende manier verteld.

El Fassed’s familieleden zijn zowel onderwerp als lijdend voorwerp. In 1948 wordt zijn oma’s familie verdreven uit Ramleh, na de zesdaagse oorlog verliest zijn vader zijn verblijfsrechten en in 1980 raakt zijn oom, een prominent figuur in het verzet tegen de militaire bezetting, zijn beide benen kwijt bij een aanslag op zijn leven.


Deze podcast eenvoudig delen kan via deze link of direct in je favoriete podcast app.

Google Podcasts podcast player badge

Spotify podcast player badge



Precies in de tijd dat de vader van Arjan El Fassed (1973) in 1967 voor werk in Nederland verbleef, sloot Israël de grenzen voor alle Palestijnen die zich op dat moment in het buitenland bevonden. Zij waren niet fysiek bij de volkstelling aanwezig, dus telden zij letterlijk niet meer mee. Sinds dat jaar kunnen deze Palestijnen alleen als toerist hun geboorteland betreden. En zo begint het verhaal van El Fassed, zoon van een Palestijnse vader en Nederlandse moeder, opgegroeid in Vlaardingen, maar nog altijd met een half been in het land van zijn voorouders.

El Fassed verblijft diverse periodes op de Westelijke Jordaanoever, in de steden Nabloes en Ramallah, waar zijn wortels liggen. Hij maakt het vredesproces en de opstanden die ermee gepaard gingen van dichtbij mee. Aan de hand van de bewogen geschiedenis van zijn familie – oom Bassam was burgemeester van Nabloes en verloor zijn benen bij een bomaanslag, neef en nicht Amin en Ghadir demonstreerden tijdens de intifada en opa Radi kwam om door een aanval van Israëlische gevechtsvliegtuigen – geeft El Fassed een heldere kijk op wat er voor de Palestijnen is gebeurd sinds zestig jaar geleden in mei 1948 de staat Israël werd gesticht.

Tijdens de eerste volksopstand loopt El Fassed mee in demonstraties, maar hij leert al gauw dat hij niet in de wieg is gelegd om stenen te gooien. Hij ziet niet alleen onderdrukking van Israëlische zijde, maar ook corruptie aan de Palestijnse kant. In een ooggetuigenverslag vertelt hij het verhaal van het Palestijnse volk dat een zo normaal mogelijk leven probeert te leiden tussen de opstanden en huisarresten door. Want ook Palestijnen houden van lekker eten, feesten en een goed gesprek bij de groenteboer op de hoek.


Paperback Bibliotheek






Walid El Fassed, Nabloes, 1956. Fatima, Hanan, Im Salim, Walid en Enaya, Jeruzalem, 1952. Opa Radi El Fassed, Nabloes, 1958. Oma Im Salim Oom Salim Tante Hanan Haytham, Bassam Shaka'a, de moeder van Arjan, Hana en de vader van Arjan, Nabloes, 1972. Salim, Atalla, Enaya, Walid en Naji, Nabloes, 1957. In het naai-atelier in Bethlehem, 1956. Hanan en Enaya op het dak van het familiehuis in Nabloes. Palestijnse werknemers bij de Romi in Vlaardingen, 1963. Enaya en Fatima in het huis van de familie Shaka'a in Rafidiya in Nabloes, 1972. Oma Im Salim, Walid en Fatima in Nabloes, 1972. Arjans ouders met Haytham en Hanna in Nabloes, 1972. Tante Enaya en Arjans moeder in Nabloes, 1972. Vader en moeder El Fassed met neef Haytham, 1972. De vader van Arjan El Fassed in Bethlehem, 1961. Bassam Shaka'a tijdens zijn terugkeer in Nabloes. De thuiskomst van Bassam Shaka'a uit Amman, waar hij in een ziekenhuis verbleef na de bomaanslag in 1980. Het geboortehuis van Arjans vader in Wadi Joz, Jeruzalem. Nidal en Hanna in Bassams auto voor hun huis in Nabloes, 1965. Arjans vader op de veranda van het huis van Im Salim, 1978. Uitzicht vanaf het balkon van het appartement in Ras al-Ain, Nabloes, 1997. Arjan naast een portret van Ghassan Kanafani op een muur in Dheishe vluchtelingenkamp vlakbij Bethlehem, 2001. De militaire controle post op de hoofdweg tussen Ramallah en Jeruzalem, vlakbij Dahiyat al-Barid, 2001 Het appartement in Dahiyat al-Barid, 2001. Daan kruipt over de tegelvloer in het familiehuis in Nabloes, 2006. Het El Fassed familiehuis in Nabloes, 2001 De tegelfabriek in Nabloes. Het terras met siertegels in het El Fassed familiehuis in Nabloes. Bassam Shaka'a Bassam Shaka'a terug in Nabloes na de aanslag op zijn leven, 13 July 1980. Dar El Fassed Het familiehuis in Nabloes.





  • Niet iedereen kan stenen gooien


    Auteur: Arjan El Fassed
    Uitgeverij Nieuwland, 2008
    ISBN 9789086450275
    ISBN10 908645027X
    ca. 251 pagina's
    Formaat 13,5 x 21,6 cm
















In de podcast serie Niet iedereen kan stenen gooien, neemt Arjan El Fassed je mee op zijn zoektocht naar de bewogen geschiedenis van zijn familie in Palestina. Aan de hand van verhalen van zijn Palestijnse familie wordt de geschiedenis op een persoonlijke manier verteld.



Shownotes #1 - de aanslag


In deze aflevering gaan we terug naar 1976. Mijn oom Bassam Shaka wint de verkiezingen op de Westelijke Jordaanoever en is de nieuw gekozen burgemeester van de Palestijnse stad Nabloes. Hij leidde het protest tegen de onteigening van Palestijns land en de bouw van Israëlische nederzettingen. Israël dreigde hem het land uit te zetten.

Op 2 juni 1980 verloor hij zijn beide benen door een autobom. Op dezelfde dag vonden ook aanslagen plaats op de burgemeesters van Ramallah en El-Bireh. De aanslagen werden gepleegd door de kolonisten beweging. In het voorjaar van 1982 werd hij door het Israëlische militaire gezag afgezet.


Audio bronnen en citaten: NOS Jaaroverzichten, AVRO Televizier Magazine, IKON Kenmerk en UN Audiovisual Library.

VN resolutions: A/RES/34/29 (1979); S/RES/471 (1980)

Kamervragen: Vragen van de leden De Vries (PvdA), Aarts (CDA), Schaper (D66), Van der Spek (PSP), Waltmans (PPR) en Bolkestein (VVD) aan minister Van der Stoel over het niet-afgeven van een uitreisvisum door Israël (10 november 1981)

Documentaires: The Gatekeepers, Dror Moreh (2012); The Jewish Underground, Shai Gal (2017)

Artikelen: Move to oust mayor; reversed by Israel, New York Times, 6 December 1979; Profiling the Palestinian Mayors, CS Monitor, 9 July 1980; Israel fires two mayors in West Bank, Washington Post, 26 March 1982; Israel names two officers charged in terrorism, New York Times, 4 juni 1984.

Archief: The Bassam Shak’a Collection; Sub-1: Photographs; Sub-2: Documents


Deze podcast eenvoudig delen kan via deze link: podcast.link/niksg


Script #1 - de aanslag


In deze aflevering gaan we terug naar het voorjaar van 1976. Nederland was in de ban van de Lockheed-affaire - en in Den Haag vond het Eurovisiesongfestival plaats. Mijn familie in Palestina leeft net als de rest van de Palestijnse bevolking sinds 1967 onder een militaire bezetting.

Israël heeft in rap tempo nieuwe nederzettingen gebouwd en Palestijnen protesteren tegen de onteigening van hun land. Ook zijn lokale verkiezingen aangekondigd. Mijn oom heeft zich kandidaat gesteld. Hij is onderdeel van een nieuwe generatie onafhankelijke leiders die voor het eerst hun steun uitspreken voor de PLO - de Palestijnse bevrijdingsorganisatie in ballingschap. De meeste Palestijnen durfden nog niet openlijk hun steun te betuigen.

Verkiezingen

Bassam vertelde me ooit dat hij politiek actief was omdat zijn familie land en sinaasappelgaarden had verloren in wat Israël werd. Hij ging toen hij jong vaak met z’n vader mee langs de boeren en had gehoopt dat later ook te kunnen doen. Israël had gehoopt dat bij de verkiezingen Palestijnen zouden kiezen voor traditionele politici die makkelijk zouden meewerken met de bezetting. De uitslag was anders.

Mijn oom en de onafhankelijke nieuwe politici wonnen met een overgrote meerderheid de verkiezingen. Mijn oom Bassam werd de jongste burgemeester van Nabloes - na Jeruzalem, de grootste stad op de Westelijke Jordaanoever.

Als kersverse burgemeester organiseerde hij samen met de andere nieuw gekozen burgemeesters verschillende politieke bijeenkomsten, demonstraties en andere vormen van burgerlijke ongehoorzaamheid. Israël reageerde fel op protesten met collectieve strafmaatregelen, zoals uitgaansverboden, de sluiting van scholen en massa-arrestaties.

En dan op 17 september 1978 tekenden Israël en Egypte de Camp David akkoorden.

De nieuw gekozen burgemeesters waren zeer kritisch over deze onderhandelingen. Zonder direct met Palestijnen te praten werd tussen Israël en Egypte ook de toekomst van Palestijnen besproken. Mijn oom en zijn collega burgemeesters geloofden dat beperkt zelfbestuur maar weinig te maken had met de vrijheid waar zij als Palestijnen naar snakken. Je hoort de burgemeester van Ramallah.



Deportatie

In november 1979 leidde Bassam het verzet tegen de bouw van Elon Moreh - een nederzetting vlakbij Nabloes op onteigend land van Palestijnen. Het protest had succes. De zaak werd voor de Hoge Raad gebracht en de onteigening werd onwettig verklaard. Kolonisten van de Gush Emunim beweging waren woedend.

De kolonisten werden gesteund door het leger en de nieuwe rechtse regering van Israël met Premier Begin en minister Sharon. Nieuwe nederzettingen werden aangekondigd en de bouw en landonteigeningen gingen versneld door. De rechtse regering in Israël en de kolonisten waren de gekozen Palestijnse burgemeesters liever kwijt dan rijk.

Op 6 november 1979 had Bassam een gesprek met een Israëlische generaal. Het onderhoud ging over de economische toestand en over de behandeling van Palestijnen in Israëlische gevangenissen. Tijdens het gesprek vroeg de generaal mijn oom naar zijn mening over een Palestijnse aanslag op een Israëlische bus in 1978.

“Ik ben tegen geweld, zowel van Israëlische als van Palestijnse kant, maar zolang de bezetting voortduurt, kun je geweld verwachten.”

De volgende dag werden zijn woorden in een Israëlische krant verdraaid. Het leek net alsof hij de aanslagen zou goedkeuren. Het kwaad was geschied. Het Israëlische parlement schreeuwde moord en brand en na een gesprek met de rechtse premier Begin maakte de minister van Defensie Ezer Weizman bekend dat Bassam gedeporteerd zou worden.

Op 11 november werd mijn oom gearresteerd en overgebracht naar een detentiecentrum in Ramleh. Israël maakte de specifieke aanklacht niet bekend maar noemde wel zijn verzet tegen de bezetting.

Om het deportatiebesluit aan te vechten nam hij de bekende Israëlische advocaat Felicia Langer in de arm. Zij maakte de zaak aanhangig bij de Israëlische Hoge Raad. Uit protest tegen het deportatiebesluit gingen Palestijnen de straat op. De andere burgemeesters dreigden hun ambt neer te leggen. Diezelfde week veroordeelde de Verenigde Naties - met resolutie 34/29 - Israels plan mijn oom het land uit te zetten.

Op 22 november stelde de Israëlische Hoge Raad de deportatie uit. De hoogste rechter vond dat Bassam in beroep moest gaan bij het Israëlische militaire bestuur van de Westelijke Jordaanoever.

Hij werd teruggestuurd naar de gevangenis in Ramleh. Zijn advocate Felicia Langer bracht naar voren dat deportatie van personen uit bezet gebied verboden was volgens de Geneefse Conventies. Buiten de militaire rechtbank stonden honderdvijftig Palestijnen en Israëli’s te wachten op het besluit.

Pas op 5 december werd Bassam onder nationale en internationale druk vrijgelaten. De Verenigde Staten en Egypte hadden Israël verzocht de deportatie terug te draaien. Een dag later trok minister van Defensie Ezer Weizman het deportatie besluit in. Mijn oom mocht terug naar Nabloes.

‘Het verdraaien van mijn woorden en alle maatregelen die ze tegen mij hebben genomen zijn onrechtvaardig’, zei Bassam bij aankomst in de stad.

Duizenden inwoners van Nabloes begroetten de vrijgelaten burgemeester. Bij de ingang van de stad werd hij op de schouders gehesen. De burgemeesters die hun werk hadden neergelegd namen hun functies weer op, maar de Israëlische autoriteiten en het leger probeerden hun functioneren onmogelijk te maken. De burgemeesters mochten hun steden niet uit en het werd hen verboden te reizen naar het buitenland.



Een paar maanden later lukte het Israël toch twee burgemeesters het land uit te zetten. Op 3 mei 1980 werden de burgemeesters van Halhoul en Hebron uit hun huizen gehaald en naar de grens met Libanon gebracht. Daar kregen ze te horen dat ze gedeporteerd waren. Je hoort de burgemeester Mohammed Milhelm van Halhoul. Israël hield de burgemeesters verantwoordelijk voor een aanslag op kolonisten in Hebron. Net als het jaar ervoor bij Bassam veroordeelde de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties dit deportatie besluit.

Aanslag

In dezelfde week richtten twee kolonisten, Menachem Livni en Yehuda Etzion, volgelingen van Gush Emunim, een ondergrondse Joodse terreurgroep op. Een maand later op 2 juni 1980 - om kwart voor acht - klinkt in Nabloes het geluid van een explosie.

Mijn neef Nidal zat in de laatste klas van de middelbare school. Normaal ging hij elke dag met de tien jaar oude Opel van zijn vader naar school maar hij moest studeren voor zijn examens. Mijn nichtje Ghadir zou op de dag van de aanslag met haar vader meegaan. Het scheelde weinig of zij had ook in de auto gezeten. Ze was toen 4 jaar. Op het moment van de explosie stond ze met haar moeder minder dan tien meter van de auto af. Mijn tante beschermde haar met haar lichaam. Nidal rende naar de auto en nam zijn vader in zijn armen.

Een kwartier later raakt de burgemeester van Ramallah zwaargewond. Ook onder zijn auto ontplofte een bom toen hij probeerde te starten. Een derde bom ontplofte onder de auto van de burgemeester van El-Bireh, Ibrahim Tawil. Hij bleef ongedeerd, maar een explosievenexpert die de bom onschadelijk probeerde te maken, raakte ernstig gewond. De burgemeester van El-Bireh was gewaarschuwd door het nieuws van de eerdere aanslagen die dag.

Het Israëlische militaire bestuur snoerde de andere burgemeesters meteen de mond. Het werd hen verboden met de pers te spreken en hun steden te verlaten. Zij riepen uit protest op tot een algemene staking.

Terwijl het Israëlische leger hardhandig winkels probeerde te openen, groeide de onrust op de Westelijke Jordaanoever. Het Israëlische leger zette wegen af en grendelde de belangrijkste steden af. Ik was zes jaar toen ik dit nieuws over mijn oom hoorde. Thuis in Vlaardingen zagen we mijn oom op het journaal. Hij was zijn beide benen kwijtgeraakt en zei: “Ze hebben mijn benen van me afgenomen, maar dit betekent alleen dat ik dichter bij mijn land ben.”

‘Ze hebben mijn benen afgerukt, maar dat betekent alleen maar dat ik dichter bij mijn land ben’, zei hij. ‘Ik heb mijn hart, mijn verstand en een rechtvaardig doel om voor te strijden, ik heb geen benen nodig.’


Tijdens zijn verblijf in het ziekenhuis kreeg Bassam bezoek van vele hoogwaardigheidsbekleders. Op 5 juni 1980 werden de aanslagen in een resolutie van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties veroordeeld. Veertien leden steunden de resolutie met nummer 471. De Verenigde Staten onthielden zich van stemmen. Een maand later keerde Bassam terug naar Nabloes.

En vervolgens vertrok hij op uitnodiging van de Franse president Giscard d’Estaing naar Parijs voor een medisch onderzoek. Na zijn verblijf in Parijs reisde hij door naar Londen, waar hem kunstbenen werd aangemeten. Een uitnodiging van president Carter om naar de Verenigde Staten te komen sloegen de burgemeesters af.

Op 6 januari 1981 keerde hij terug naar Nabloes. Israël had besloten dat de inwoners van Nabloes hem niet feestelijk mochten onthalen. Toch stonden duizenden Palestijnen langs de route en zwaaiden met de verboden Palestijnse vlag. Toeterende auto’s reden achter de gele taxi die mijn oom naar Nabloes bracht. Aangekomen bij zijn stad, werd hij letterlijk op handen binnengedragen.

De aanslagen op de burgemeesters hadden een averechts effect. Sommige lokale leiders groeiden uit tot nationale helden. Om zijn uitingsvrijheid te beperken, plaatste het Israëlische militaire bestuur hem onder huisarrest.

Iedereen had al snel het vermoeden dat de kolonisten en de Israëlische regering achter deze aanslagen zaten. Minister van Defensie Ezer Weizman had hem vlak voor de aanslag gezegd dat hij fysiek zou lijden als hij zou doorgaan met zijn verzet tegen de bezetting.

Ze kwamen er ook achter dat de telefoonlijnen van het huis en het ziekenhuis waren afgesneden. Toen de ambulance op weg naar Jordanië bij de Damia brug arriveerde, werd hem de toegang ontzegd. Hij mocht alleen via de Allenby brug naar de Jordaanse hoofdstad. Hierdoor werd zijn aankomst in het ziekenhuis in Amman met een uur vertraagd.

Ook waren in de tuin van mijn oom voetafdrukken gevonden. Toen dit werd gemeld, kwam het leger kijken en veegden ze met hun voeten de afdrukken weg.

De belangrijkste posities in het Israëlische kabinet werden bezet door politici die de kolonisten steunden. Ariel Sharon had de positie van Weizman overgenomen en ook de legertop steunden de kolonisten.

Je hoort oud-Shinbet baas Carmi Gillon. In de documentaire The Gatekeepers uit 2012 bevestigt hij de verwevenheid tussen de regering en de kolonisten.

Een maand voor de aanslag had het Israëlische leger een middelbare scholier gedood in het dorpje Anabta vlakbij Nabloes. Mutsafi Shalom, de Israëlische militaire gouverneur, had tegen de vader van de scholier gezegd dat hij liever had gezien dat de zoon van mijn oom en de zoon van Hilmi Hanoun, de burgemeester van Tulkarem, waren doodgeschoten.

Dezelfde gouverneur probeerde de dag na de aanslag een bezoek te brengen aan mijn familie. Hij werd niet binnengelaten.

Wanneer er in een Palestijnse stad een explosie te horen is, komen de soldaten er altijd meteen op af. Nadat de bom in de auto van mijn oom was ontploft, kwamen ze niet. Het hoofd van de Israëlische veiligheidsdienst had zijn ontslag ingediend, omdat de regering-Begin het onderzoek naar de bomaanslagen had gestaakt.

In november van 1981 zou Bassam op uitnodiging van politieke partijen in Nederland een bezoek brengen aan Nederland. Israel weigerde hem een uitreisvisum te verstrekken. In antwoord op vragen van PvdA kamerlid Klaas de Vries en VVD kamerlid Frits Bolkestein bevestigde de toenmalig minister van Buitenlandse Zaken Max van der Stoel dat Israël te kennen had gegeven dat zij gezien zijn politieke activiteiten het geven van een uitreisvisum aan de burgemeester van Nabloes niet opportuun achten. Ze bedoelde dat Bassam de bezetting meerdere malen had bekritiseerd in het buitenland. Hij mocht onder geen beding Nabloes verlaten.

Toen het huisarrest was opgeheven, liep Bassam dagelijks met zijn kunstbenen naar het gemeentehuis. Overal waar hij ging, reed een Israëlische leger jeep met vijf soldaten achter hem aan. Palestijnse en Israëlische journalisten mochten niet met hem praten. Het leger intimideerde iedereen die met hem probeerde te spreken.


Uit een opiniepeiling van het Amerikaanse weekblad Time onder Palestijnen in de bezette gebieden bleek hoe populair ze waren. Bassam werd door 68 procent van de respondenten als belangrijkste leider gezien. Toen het Israëlische bestuur zich realiseerde dat de repressieve maatregelen niet hielpen om de invloed van de burgemeesters en andere lokale leiders te verminderen, nam het een drastische maatregel.

Op 18 maart 1982 werd de gemeenteraad van El Bireh ontbonden en werd burgemeester Ibrahim Tawil afgezet. Een week later ondergingen de burgemeesters van Nabloes en Ramallah hetzelfde lot.

Op 2 april 1982 spraken de Verenigde Staten een veto uit over een resolutie van de vn Veiligheidsraad waarin het afzetten van de burgemeesters werd veroordeeld.

Het besluit de burgemeesters te ontslaan leidde tot een volksopstand in Palestijnse steden en dorpen. Palestijnen gingen massaal de straat op. Het Israëlische leger reageerde hardhandig. Binnen twee maanden vielen meer doden dan in de voorafgaande jaren van bezetting tezamen. Universiteiten en scholen gingen maandenlang op slot, ouders werden gestraft voor de deelname van hun kinderen aan demonstraties en langdurige uitgaansverboden werden ingesteld.

Vier jaar na de aanslagen, in juni 1984, werden 27 Israëli’s opgepakt en in staat van beschuldiging gesteld. De groep werd met de hulp van de Israëlische regering alweer snel vrijgelaten. Je hoort nogmaals voormalig geheime dienstbaas Carmi Gilon.

De groep die verantwoordelijk was voor de aanslagen waren niet alleen toen al verweven met het regime maar bestond ook uit latere leden van het Israëlische parlement, regerings adviseurs en invloedrijke personen in de radicale kolonisten beweging. Een documentaire over de groep van Shai Gal laat dat duidelijk zien. Een van de daders van de bomaanslag op mijn oom, was zelfs politiek adviseur van een recente premier van Israël, Naftali Bennet.

Nadat de burgemeesters waren gedeporteerd, afgezet en monddood gemaakt,, werd de weg vrijgemaakt voor de kolonisten. In 1984 werd het aantal nederzettingen verdubbeld en groeide het aantal kolonisten in bezet gebied exponentieel.



Shownotes #2 - de opstand

niet iedereen kan stenen gooien - de opstand
In de tweede aflevering gaan we terug naar 1988. Deze zomer was de Palestijnse opstand op de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook in volle gang. Het woord intifada betekent letterlijk ‘beving’ of ‘opschudding’. Al snel kreeg het de naam van de Palestijnse opstand tegen de Israëlische bezetting. In deze periode gaan Palestijnen, jong en oud, de straat op en protesteren tegen de bezetting. Ook mijn neven en nichten demonstreren voor vrijheid.

Op 1 augustus 1989 wordt een neef opgepakt door het Israelische leger en tijdens zijn verhoor gemarteld. Begin 1992 wordt hij opnieuw gearresteerd. Tijdens die periode overleed een Palestijn in dezelfde gevangenis waar zijn neef werd verhoord. Ook hij bezwijkt bijna onder de mishandeling


Audio bronnen en citaten: NOS Jaaroverzichten, CBS, AP, Freeze Frame, Ha'aretz, 14 januari 2011 en UN Audiovisual Library

Rapporten: A Nation Under Siege, Al Haq, 1989; The Interrogation of Palestinians During the Intifada, B'Tselem, 1992; Israeli Interrogation Methods under Fire after Death of Detained Palestinian, Human Rights Watch, 1994.

Artikelen: Critics Decry Israeli Prison Abuses, CSM, 18 maart 1992; The First Intifada, IPS - The Interactive Encyclopedia of the Palestine Question; Fear of torture or ill-treatment, Amnesty, March 1992 (MDE 15/05/92).

Documentaires: Advocate, Rachel Leah Jones and Philippe Bellaïche (2019); Naila and the Uprising, Julia Bacha (2017); The Wanted 18, Amer Shomali and Paul Cowan (2014); Days of Rage: The Young Palestinians, Jo Franklin-Trout (1989)


Deze podcast eenvoudig delen kan via deze link: podcast.link/niksg


Script #2 - de opstand


In de tweede aflevering gaan we terug naar 1988. In Nederland is iedereen in de ban van het Europees kampioenschap voetbal en het succes van Oranje.

Halverwege het toernooi reis ik met mijn ouders naar Palestina. Ik was bijna 15 en zat op de middelbare school. Het was die zomer geen camping in Frankrijk maar deze vakantie bestond uit avondklok, demonstraties, soldaten, stenen, spanning en angst, controles en geheime pamfletten.

Intifada

Elke dag ging ik met m’n neven de stad in. Er was een algemene staking en alle winkels gingen om twaalf uur dicht uit protest. Die zomer was de eerste intifada in volle gang. Het woord intifada betekent letterlijk ‘beving’ of ‘opschudding’. Al snel kreeg het de naam van de Palestijnse opstand tegen de Israëlische bezetting.

Tijdens ons verblijf in Ramallah gingen we met onze neven de straat op. Ik vond het spannend en wist niet wat ik kon verwachten. Studenten staken autobanden in de brand en begonnen leuzen te roepen. Na enkele minuten kwamen de soldaten - die vervolgens met stenen werden bekogeld. Auto’s en bussen proberen zo snel mogelijk weg te komen. Enkele studenten worden opgepakt. We stonden van een afstand te kijken. Opeens kwamen de jongeren onze kant op.

Er werd tegen ons gezegd dat als de soldaten de hoek omkomen wij vooral rusten moesten blijven en zeker niet moesten gaan rennen. We liepen langzaam naar het einde van de straat. Een groep jongeren rende ons voorbij. Linksaf door de bosjes en de tuinen. Wij gingen naar rechts. Ik zag de soldaten achter ons aankomen. Ze waren zwaar bepakt. Wij liepen rustig door alsof er niets aan de hand was.

Toen de soldaten ons hadden ingehaald, werden we hard tegen een muur aangedrukt. We moesten onze papieren laten zien en onze handen open vouwen. Hiermee moesten we bewijzen dat we geen stenen hadden gegooid. Er zat geen wit gruis aan mijn handen. Ik had geen steen aangeraakt. Toen ze zagen dat we uit Nederland kwamen, boden ze hun excuses aan. De studenten waren weggerend en wij hadden ons gewillig door de intifada laten gebruiken voor dit spel. In de verte hoorden we schoten en zagen we witte pluimen van traangas.

Die avond wint Nederland met 2-1 van Duitsland.

Lubbers en Van den Broek

Diezelfde zomer brachten premier Lubbers en zijn minister van Buitenlandse Zaken Hans van den Broek een bezoek aan het gebied. Premier Lubbers nam deel aan een staatsdiner met de premier van Israël. Een paar dagen ervoor had Lubbers tegen journalisten gezegd dat Israël zich moest terugtrekken uit de bezette gebieden.

We hoorden dat minister Van den Broek een bezoek zou brengen aan Qalandia - een vluchtelingenkamp langs de weg tussen Jeruzalem en Ramallah. Dit onverwachte bezoek stond niet op de officiële agenda. De Israëlische regering was not amused.

We reden met de bus van Ramallah naar Qalandia. Het vluchtelingenkamp was net als veel andere kampen in 1949 opgezet door de Verenigde Naties. We kenden daar Khadija, een vriendin van mijn tante. Zij leidt in het kamp een vrouwengroep die met traditioneel borduurwerk wat geld verdient.

Voor het gebouw van de VN stonden zes legerjeeps en een legertruck. Wij stonden bij de ingang tussen de verzamelde pers. Wat later arriveerde de stoet. Een legerjeep, een witte VN bus en een Mercedes met rood-wit-blauwe vlaggetjes met daarin de minister.

niet iedereen kan stenen gooien - intifada

Op het moment dat de voorste auto onder de toegangspoort reed, zag ik een Palestijnse jongen op een dak zitten. Zijn gezicht was bedekt met een zwart-witte kufiya. Hij zwaaide flink met de door Israël verboden Palestijnse vlag.

Toen minister Van den Broek uit het zicht het gebouw van de VN binnenliep, trok het Israëlische leger het kamp binnen op zoek naar de jongen met de verboden vlag. Andere jongeren begonnen stenen te gooien naar de soldaten. Na een uur kwam de delegatie naar buiten.

Toen minister van den Broek ons passeerde, sprak mijn vader hem aan. Hij vertelde wat er zojuist was gebeurd. Hij zei dat de stenen niet waren bedoeld tegen zijn bezoek maar tegen de aanwezigheid van het Israëlische leger.

De minister stapte snel in zijn auto en reed weg. Meteen daarna zagen we de ene na de andere legerjeep het kamp binnenrijden. Israëlische soldaten openden het vuur en Palestijnse jongeren gooiden met stenen.

Qalandia

Na de zomer bezocht mijn vader het vluchtelingenkamp opnieuw. Mijn tante had hem gevraagd of hij even langs haar vriendin in Qalandia kon gaan.

Khadija wist dat het Palestijnse parlement in ballingschap - in november van dat jaar - in Algerije bijeen zou komen. Ze wilde van die gelegenheid gebruikmaken om Palestijnse leiders een boodschap mee te geven: Vergeet ons niet.

Ze vroeg m’n vader of hij een paar honderd geborduurde boekenleggers mee kon nemen naar Nederland. Deze boekenleggers met de tekst “één jaar intifada” zouden dan via een vertegenwoordiger van de PLO in Den Haag worden afgeleverd. Khadija hoopte dat met dit gebaar - financiële steun op gang zou komen.

“Ik doe dit alleen als je er een officiële brief aan Yasser Arafat bij doet”, had mijn vader gezegd. Op van de zenuwen was hij met zijn koffer vol geborduurde boekenleggers en een brief aan Arafat via Ben Gurion met El Al naar Amsterdam gevlogen. In een restaurant in Leiden overhandigde hij de boekenleggers en de brief aan de Palestijnse vertegenwoordiger in Nederland.

Op 15 november 1988 kwam de Palestijnse Nationale Raad na koortsachtig vooroverleg en herhaald uitstel bijeen in de Algerijnse hoofdstad Algiers. De verwachtingen waren hooggespannen. De intifada, de Palestijnse volksopstand had van leiders in ballingschap geëist met een duidelijke politieke richting te komen. In een volgepakt conferentiecentrum proclameerde Arafat een onafhankelijke Palestijnse staat.

In een verklaring werd de Verenigde Naties verzocht de bezette gebieden onder internationaal toezicht te plaatsen. Volgens de plo zou de bevolking dan beter zijn beschermd en kon een einde worden gemaakt aan de bezetting. Arafats toespraak duurde twintig minuten en was geschreven door de Palestijnse dichter Mahmoud Darwish.

niet iedereen kan stenen gooien - intifada

Met het uitroepen van de staat Palestina aanvaardde het Palestijnse parlement in ballingschap tevens een serie vn-resoluties, waaronder de bekende resoluties 181, 242 en 338, magische cijfers in het Israëlisch-Palestijns conflict.

Op de televisie thuis in Vlaardingen zag ik de aanwezigen applaudiseren. De vlag werd gehesen en het volkslied Biladi, Biladi, ‘mijn vaderland’, werd gezongen. Op de tafels lagen de boekenleggers uit Qalandia.

Pamfletten

Niet lang daarna, begin 1989, werd Rana, een klasgenootje van m’n nichtje Ghadir gedood. Ze was tijdens een demonstratie door een Israëlische soldaat in haar hoofd geschoten. Een week later bezweek ze aan haar verwondingen. Diezelfde week werd ook een 12-jarig meisje uit Gaza in haar hoofd dood geschoten.

Tijdens de intifada mochten mijn familieleden lange tijd hun huizen niet uit. Soms werd de gehele bevolking voor een maand huisarrest opgelegd. Tijdens het huisarrest reden Israëlische legerjeeps door de straten. Ze controleerden of iedereen binnen was. Je mocht zelfs niet in de tuin zitten. Eén keer per week mochten Palestijnen een uur het huis uit om boodschappen te doen. De scholen waren langdurig gesloten.

Hanna, de zus van Ghadir, gaf wiskundeles aan kinderen uit de buurt. De oudere kinderen stonden dan aan weerskanten van de straat op de uitkijk.

Het was verboden op straat te komen als er een huisarrest was ingesteld. En ook om in je eigen woonkamer les te geven. Als dit ontdekt werd door soldaten, bracht je niet alleen jezelf in gevaar maar ook de familie die de les organiseerde.

Na de dood van haar klasgenootje besloot m’n nichtje lid te worden van de leerlingenraad op school. Ze organiseerde een optocht naar het huis van Rana’s familie. De optocht van scholieren werd met beschietingen tegengehouden door het Israëlische leger.

Overal waren demonstraties, brandende banden en jongeren die stenen gooiden naar gewapende soldaten.De ene dag ging ze naar school en de andere dag bleef ze thuis. Als ze naar school liep, verstopte ze eeen Arabische sjaal onder haar school uniform. Met die sjaal voor haar gezicht maakte zich onherkenbaar voor de soldaten. Soms liep ze met pamfletten onder haar uniform - pamfletten die ze op school en in stad verspreiden.

Op een dag werd een jongen voor haar school gearresteerd. Met haar klasgenoten probeerden ze hem vrij te krijgen. Ze bekogelden de soldaten met stenen, waarop het leger begon te schieten. Ze barricadeerden straten om de weg te blokkeren voor legerjeeps. De straten zagen wit van de rook.

De leerlingenraad kwam wekelijks bijeen. Tijdens die bijeenkomst organiseerde ze allerlei activiteiten en bespraken ze een boek dat ze gezamenlijk lazen. Het waren politieke boeken of boeken van belangrijke Palestijnse schrijvers en dichters. Ghadir vond de verhalen van Ghassan Kanafani het mooist.

Foltering

Tijdens de intifada werden duizenden Palestijnen opgepakt. In het eerste jaar van de intifada arresteerde het Israeiische leger meer dan 50 duizend Palestijnen. Ter vergelijking dat is 10 keer zoveel als in Zuid Afrika dat zelfde jaar.

De meeste gevangenen werden vastgehouden zonder enige vorm van proces of aanklacht.

Op 1 augustus werd mijn neef Amin door door leden van de Israëlische veiligheidsdienst, opgepakt in Ramallah. Op dat moment studeerde hij aan de Universiteit van Bir Zeit. Vier dagen later werd hij van Ramallah overgebracht naar een detentiecentrum in de buurt van Hebron. Zijn verhoor duurde bijna een maand.

Hij kreeg een zak over zijn hoofd en moest met zijn handen vastgeboeid op zijn rug urenlang buiten staan. Tijdens zijn verhoor werd hij zwaar mishandeld. Hij werd met zijn hoofd tegen een muur geslagen en kreeg elektrische schokken toegediend.

Hij verloor geregeld zijn bewustzijn. De rest van de tijd bracht hij door in een cel van één meter bij twee. In de cel was geen matras of iets op de grond. Elke vijf minuten bonkte iemand op de deur. Slapen was daardoor onmogelijk.

Israëlische ondervragers eisten herhaaldelijk dat hij een bekentenis zou afleggen over vage beschuldigingen zoals intifada-activiteiten of deelname aan ongeregeldheden. Bij elke weigering werd hij in elkaar geslagen. Na drie weken was hij volledig uitgeput. Hij vroeg tevergeefs om een dokter - maar de martelingen gingen door. Zijn hoofd en lijf werden met een stok bewerkt, zijn benen werden vastgebonden en zijn voeten kapotgeslagen.

Steeds vaker verloor hij zijn bewustzijn. Hij moest voortdurend overgeven en voelde hevige pijn bij zijn lever. Uiteindelijk werd hij naar een dokter gebracht en overgeplaatst naar de ziekenboeg van de gevangenis. De dokter vond dat hij naar een ziekenhuis moest maar na vier dagen belandde hij gewoon weer in zijn cel. Pas toen zijn gezondheid nog verder achteruitging, mocht hij naar het ziekenhuis.


Mijn oom en tante kregen pas na een week toestemming om hun zoon op te zoeken. Zijn gezicht was gezwollen, zijn voeten waren verbrijzeld en zijn rug zat onder de blauwe plekken. Niet lang daarna werd hij vrijgelaten.

Akawi

Begin 1992, tijdens een grootschalige razzia door het Israëlische leger, werd Amin opnieuw opgepakt. Er was in die tijd een speciale Israëlische leger-eenheid die via grootschalige arrestaties en foltering zoveel mogelijk informatie probeerde te verzamelen over de opstand. Hij kampte nog steeds met een leveraandoening.

Het was koud. Om twee uur ‘s nachts werd Amin in het huis van zijn ouders in Ramallah van zijn bed gelicht en naar Hebron gebracht. Bij binnenkomst zei hij meteen dat hij last had van zijn lever. De leider van de ondervragers deed het raam van de verhoorkamer open en zei: kijk het sneeuwt, wil je naar buiten? Amin werd twaalf dagen verhoord.

Tussen de ondervragingsronden werd hij opgesloten in een koude ruimte - de kast. Hij zat urenlang met een zak over zijn hoofd - met zijn handen geboeid op zijn rug - op een te kleine stoel die zo schuin stond dat hij er steeds van afgleed. Deze veel gebruikte martel techniek wordt shabeh genoemd. Om het half uur kwam een bewaker binnen om te voorkomen dat mijn neef in slaap zou vallen.

Tijdens het verhoor van mijn neef, overleed een medegevangene, Mustafa Akawi. De militaire rechter had net besloten dat deze gevangene nog acht dagen langer vastgehouden kon worden in plaats van de 30 dagen waar het leger om gevraagd had. Nog geen 12 uur na de zitting stierf Akawi aan een hartaanval.

Akawi had na de uitspraak van de rechter zevenenhalf uur in een ijskoude gang moeten verblijven. Met een zak over zijn hoofd en zijn handen op de rug was hij nog twee uur ondervraagd. Volgens Israëlische autoriteiten was hij volgens een standaard procedure behandeld: met fysiek geld, slaaponthouding, gedwongen knellende posities, het plaatsen van een gevangene in een isoleercel en het blootstellen aan extreem koude temperaturen volgens Israel waren toegestaan.

Er was geen aanklacht en toch wilden zijn ondervragers dat mijn neef een bekentenis zou afleggen. Dat weigerde hij. Volgens zijn ondervrager was elke Palestijn schuldig totdat een rechtbank het tegendeel bewijst. Ze dreigden hem dat hij hetzelfde zou overkomen als Mustafa Akawi.

Toen zijn gezondheidstoestand verder achteruit ging, gaf de gevangenisarts de opdracht Amin over te plaatsen naar een warmere ruimte. Zijn ondervragers gaven hier alleen gehoor aan wanneer de arts in de buurt was.

Mijn neef werd afwisselend in een koude en warme kast gezet. Hij kreeg soms een dag geen water en hij at bijna niets. Eten werd in een wc gezet en tijdens verhoren werd hij meegenomen naar een gang en met zijn handen vastgebonden aan een pijp aan het plafond. Vijf uur lang hing hij zo zonder dat zijn benen de grond konden raken.

Vier dagen na zijn tweede arrestatie kreeg hij maagproblemen en moest hij constant overgeven. Hij werd overgebracht naar een ziekenhuis in Jeruzalem waar hij na zeven uur vastgebonden aan een bed in zwakke toestand weer terug gebracht werd naar zijn cel in Hebron.

De volgende dag werd hij voorgeleid voor een Israëlische militaire rechtbank.

Hij kon niet meer lopen of zitten. In de rechtszaal moest hij een paar keer overgeven. Hij had overal pijn en was kortademig. Hij stond op instorten.

De rechter bepaalde dat zijn verhoor nog maximaal vier dagen mocht duren. De dag erna bracht de advocaat van Amin de zaak bij de Israëlische Hoge Raad.

Op 21 februari 1992 werd hij vrijgelaten. Op het moment dat hij, zonder dat een aanklacht tegen hem was ingediend, de gevangenis verliet, beet een hoge officier hem toe: ‘Maak dat je weg komt. Sterf thuis, niet hier!'



Shownotes #3 - de oorlog

niet iedereen kan stenen gooien - de opstand
In de derde aflevering gaan we terug naar 1963. De aankomst van een vliegtuig met Palestijnen op Schiphol. Ze worden opgewacht door de portier van de Romi, de Rotterdamse margarinefabriek waar ze gaan werken. Vier jaar later breekt de oorlog uit waarbij Israel de Westelijke Jordaanoever en de Gazastrook bezet.


Op 4 augustus 1968 was opa Radi onderweg van Amman in Jordanië naar de Westelijke Jordaanoever. Bij Salt wordt zijn taxi met daarin een vrouw en haar kinderen gebombardeerd door Israelische straaljagers. Opa Radi is op slag dood. De Verenigde Naties bespreekt de aanval in de Veiligheidsraad.


Audio bronnen en citaten: NOS Jaaroverzichten, Polygoon Journaal, BBC, UN Audiovisual Library

Documentaires: Censored Voices, Mor Loushy (2015); Looted and Hidden: Palestinian Archives in Israel, Rona Sela (2017); The Arab Refugees, Ben Park and Martin Bunnel (1968); Pal achter Israël, Andere Tijden (2017)

Documenten: Yearbook of the United Nations 1968, VN brieven (4-8-1968, 8-8-1968); United Nations Truce Supervision Organization (UNTSO).

Artikelen: Middle East: Assault on Salt, Time Magazine, 16 August 1968; Israeli Jets Raid Site near Amman: Jordan Reports 23 Civilians and 5 of her men killed Israeli Planes Bomb Sites in Jordan, New York Times, 5 August 1968.

Boeken: De historie van de Palestijnen in Vlaardingen, Frans W. Assenberg (2006); The Gun and the Olive Branch: The Roots of Violence in the Middle East, David Hirst (1977); The Palestinian Exodus, 1948-1998, Ghada KarmiEugene Cotran (1999); Gezworen Vrienden: het geheime bondgenootschap tussen Nederland en Israël (1997)

Deze podcast eenvoudig delen kan via deze link: podcast.link/niksg


Script #3 - De oorlog


In de derde aflevering gaan we terug naar de zesdaagse oorlog van 1967. Op de eerste dag van de oorlog werd mijn nicht Rula geboren. Zijn vader was in 1963 naar Nederland gekomen om te werken in een margarinefabriek in Vlaardingen. Na de oorlog mocht hij zich niet meer blijvend vestigen in Palestina. Hij mocht ook niet naar de begrafenis van zijn vader die een jaar later bij een luchtbombardement om het leven kwam.

Het is 4 augustus 1968 - mijn opa is in Amman. Die dag rijdt hij met zijn taxi een vrouw met haar kinderen naar Ramallah op de Westelijke Jordaanoever. Bij het plaatsje Salt werd de rust ineens verstoord door Israelische gevechtsvliegtuigen die laag overkomen.

Precies op de plek waar de taxi van mijn opa reed, bombaarden de vliegtuigen met rakketten en napalm de de omgeving. Mijn opa was op slag dood. Ook de passagiers in de taxi een moeder en haar twee kinderen kwamen om het leven.

Ik heb mijn opa nooit gekend. Mijn vader was in Nederland. Via een telegram kreeg hij te horen dat zijn vader was omgekomen bij een bombardement en dat hij vooral niet moest komen.

Ik ben Arjan El Fassed. In de podcast serie Niet iedereen kan stenen gooien neem ik je mee op mijn zoektocht naar de bewogen geschiedenis van mijn familie in Palestina.


Margarinefabriek Romi

Op 11 november 1963 landde op Schiphol een vliegtuig uit de Jordaanse hoofdstad Amman. Aan boord zaten 65 jonge Palestijnen uit Nabloes waaronder mijn vader. Op Schiphol werd de groep opgewacht door de hoofdportier van een margarinefabriek in Vlaardingen, de Romi.

In Vlaardingen werd de groep naar een kosthuis gebracht. De volgende dag moesten ze meteen aan het werk. In juni 1966 ging mijn vader voor het eerst weer terug naar Nabloes om papieren te regelen voor zijn huwelijk. Het zou de laatste keer zijn dat hij zijn vader zag.


Zesdaagse oorlog

Op maandagochtend, 5 juni 1967, om half zes ‘s ochtends werd mijn nichtje Rola geboren. In het ziekenhuis in Jeruzalem waren haar ouders en mijn oma. Ze moesten al snel het ziekenhuis verlaten. Israëlische vliegtuigen hadden de gehele Egyptische luchtmacht op de grond uitgeschakeld. Buiten loeiden de sirenes.

Mijn oom reed zijn Volkswagen zo snel mogelijk naar hun huis in Ramallah. Daar bleven ze de rest van de dag en nacht in de kelder.

Op de tweede dag van de oorlog reden ze naar Nabloes. Daar sliepen ze een nacht bij mijn andere oom en tante. Mijn oom Bassam was toen al vertrokken en had zich aangesloten bij het verzet.

Mijn tante Enya heeft gedurende de oorlog vijf dagen met haar kinderen in het trappenhuis gewoond. Vrouwen en kinderen bleven binnen. De winkels waren gesloten en een aantal inwoners van Nabloes waren bij de bombardementen om het leven gekomen.

Vele Palestijnen, maar minder dan in 1948, sloegen op de vlucht voor het geweld. Ze volgden dezelfde route als het Jordaanse leger. Ook vluchtelingen die in 1948 naar Nabloes waren gekomen, verlieten de stad op weg naar Jordanië. Sommigen werden onderweg gedood.

De volgende dag, woensdag 7 juni, valt het Israelische leger Nabloes binnen. Met hun baby verlieten mijn tante en oom met hun dochter en mijn oma Nabloes en reden terug naar Ramallah. De oorlog was in volle gang. Er waren beschietingen en niemand wist waar het veilig was. Onderweg naar Ramallah bleek dat de weg was afgesloten. Ramallah werd gebombardeerd.

Mijn oom wilde terugrijden naar Nabloes, maar ook vlak voor Nabloes was de weg afgesloten. Het Israëlische leger had alle toegangswegen naar de stad geblokkeerd. Even dacht Mohammed dat hij geen kant op kon. Opeens zag hij een kleine landweg, vlak voor een legerkamp bij Huwara. Hij draaide aan het stuur en reed over een onverharde weg dwars door de landerijen richting de Jordaanvallei.


Aangekomen op de hoofdweg reed hij naar Jericho. Van daaruit wilde hij over de Allenby-brug naar Jordanië. Ze waren precies op tijd, want vlak nadat ze over de brug waren gegaan, werd deze vernietigd door Israëlische gevechtsvliegtuigen. Via de Jordaanse stad Salt kwamen ze aan in Amman, waar ze veilig waren. Ze verbleven twee weken bij de broer van mijn oma. Hij was in 1949 naar Damascus vertrokken en woonde sinds de jaren zestig in de Jordaanse hoofdstad Amman.

Na twee weken wilden mijn oom en tante terug naar Ramallah. Het was gevaarlijk. Het Israëlische leger schoot op Palestijnen die wadend door de Jordaan rivier probeerden terug te keren. Een Israëlische soldaat van de Vijfde Reserve Divisie, die gestationeerd was in het grensgebied, meldde over die tijd het volgende:

‘Elke nacht schoten we op mannen, vrouwen en kinderen, zelfs als we in het maanlicht het verschil konden zien. ’s Ochtends door zochten we de omgeving en in opdracht van de officier schoten we op de mensen die nog leefden, ook diegenen die zich verborgen hielden of gewond waren en ook op vrouwen en kinderen.’

Mijn oom bracht zijn gezin bij de stad Toubas aan de overkant van de Jordaan. Daar was het nog veilig. Mijn oma was eerder teruggekeerd. Zij was met andere Palestijnen met gevaar voor eigen leven te voet de rivier overgestoken. Zij konden nog net op tijd terug. Voorlopig waren zij veilig.

Voor mijn oom Mohammed was het de tweede keer dat hij moest vluchten. In de oorlog van 1948 had zijn familie het dorp Bayt Nabala moeten ontvluchten. Alleen een schooltje is daar nog van over. Om te voorkomen dat vluchtelingen zouden terugkeren werd dat dorp in 1948 net als vele andere Palestijnse dorpen door Israëlische bulldozers met de grond gelijk gemaakt.

Sinds die oorlog - door Palestijnen de catastrofe genoemd - woont Mohammed en zijn familie in de omgeving van Ramallah op de Westelijke Jordaanoever.

Aan de overkant van de Jordaan probeerden meer Palestijnen net als mijn familie na de oorlog in juni 1967 de oversteek te maken terug naar hun steden en dorpen maar voor de meeste Palestijnse vluchtelingen was het te laat.

Veel van hen waren voor de tweede keer gevlucht en verbleven nu onder erbarmelijke omstandigheden in een uitzichtloze situatie in een van de zes nieuwe vluchtelingenkampen aan de oost-kant van de Jordaan.

Ook mijn vader kon niet meer terug. Mijn vader was in Vlaardingen toen het Israëlische leger Nabloes binnenviel. Hij maakte zich zorgen om zijn ouders en zussen. Hij heeft nog geprobeerd via het Rode Kruis te weten te komen wat er met de familie was gebeurd.


Steun voor Israël

In Nederland had Israël geen gebrek aan steun. Op het kantoor waar mijn moeder werkte stond eeen melkbus om geld in te zamelen voor Israël.

Er waren steunmanifestaties, kerken riepen op tot gebed voor Israel en er werd een collecte gehouden. De Stichting van de Arbeid had opgeroepen tot een collectieve loonactie waar de overheid en bedrijven gehoor aan gaven. Het was de bedoeling dat iedere werknemer drie uur loon beschikbaar zou stellen.

Je hoort meneer Van der Zande, produktieleider van de margarinefabriek in Vlaardingen. Om discussies te mijden zei m’n vader maar dat hij uit Jordanië kwam.

Niet alleen enorme aantallen Palestijnse vluchtelingen - ook Palestijnse verzetsgroepen hadden zich langs bestandslijn tussen Jordanië en de bezette Westelijke Jordaanoever gevestigd. Meer dan de helft van de bevolking langs deze grens was van Palestijnse afkomst.

Velen hadden in 1948 en 1967 hun huizen moeten ontvluchten.

Een belangrijke plaats voor het Palestijnse verzet na de oorlog was Karameh. Het dorp ligt vlakbij de Allenby-brug en in de directe omgeving van het grootste vluchtelingenkamp in Jordanië, Baqa’a.


Karameh

Ik heb mijn opa nooit gekend. Hij had een taxibedrijf in die tijd. Nadat hij een paar jaar voor een transportbedrijf had gewerkt, kwam hij in dienst van de Barclaysbank in Nabloes.

Halverwege de jaren vijftig werd deze bank gesloten. Bij zijn vertrek mocht opa Radi kiezen tussen een geldsom of de auto waarmee hij de directeur had rondgereden. Met deze dienstwagen begon hij zijn taxibedrijf.

Op 21 maart 1968 trok het Israëlische leger de Jordaan over. Palestijnse groepen, waaronder die van Yasser Arafat, besloten zich niet terug te trekken. Tijdens de gevechten in Karameh tussen het Israëlische leger en de Palestijnse groepen, gesteund door het Jordaanse leger, sneuvelden tientallen Israëlische soldaten en honderdvijftig Palestijnse strijders.


De slag bij Karameh duurde 15 uur en kreeg mythische proporties. Het Israëlische leger zag zich gedwongen terug te trekken. Vooral Palestijnse vluchtelingen betekende Karameh een keerpunt.

Veel jongeren uit de vluchtelingenkampen sloten zich aan bij Palestijnse gewapende groepen. Drie weken na de Karameh werd Yasser Arafat benoed tot formele woordvoerder van de grootste groep al-Fatah.


Salt

Op 4 augustus 1968 was opa Radi in Amman. Hij zou die dag een vrouw met haar kinderen naar Ramallah brengen.

Voordat hij die ochtend vertrok, had hij gehoord dat de weg veilig zou zijn. Hij haalde zijn passagiers op en reed via de hoofdweg richting Salt.

Vlakbij Salt werd de rust ineens verstoord door Israëlische gevechtsvliegtuigen die laag overkwamen.

Met raketten en napalm bombardeerden zij de omgeving.

Na dit bombardement renden sommige mensen de weg op om de schade te inspecteren.

Op dat moment kwamen de gevechtsvliegtuigen terug en zetten opnieuw een daling in. Precies op de plek waar de taxi van opa Radi reed, lieten zij een tweede regen van bommen vallen. Opa Radi was op slag dood. Ook de passagiers in de taxi, een moeder en haar twee kinderen, kwamen om. Het asfalt stond in brand. Het bombardement met napalm trof ook ambulances en andere voertuigen. Weinig bleef gespaard.

In totaal werden bij deze aanval ten westen en zuiden van de stad 34 mensen gedood en raakten er 82 gewond. Behalve bommen hadden de vliegtuigen ook pamfletten gedropt. ‘Dood voor degenen die om de dood vragen. Leven voor degenen die in vrede willen leven’, stond erop.

Op een persconferentie in Tel Aviv zei de chef van de Israëlische generale staf, generaal Bar Lev, dat de aanval op het gebied van Salt ook bedoeld was de Jordaanse autoriteiten ertoe te dwingen maatregelen te nemen tegen de Palestijnse commandotroepen, die niet alleen vrijelijk vanaf Jordaans gebied konden opereren, maar volgens hem ook gesteund werden door de plaatselijke militaire en burgerlijke autoriteiten.

Twee maanden eerder had Israël een soortgelijk bombardement uitgevoerd op de stad Irbid. Ook bij dit bombardement kwamen tientallen burgers om. De Israëlische bombardementen op Salt en Irbid waren de wraak voor de slag van Karameh in maart 1968. Najati, de broer van oma Im Salim, hoorde het nieuws op de radio.

Omdat de familie in eerste instantie geen toestemming kreeg van de Israëlische autoriteiten opa Radi naar Nabloes te brengen, werd hij tijdelijk in Amman begraven. Na veelvuldige verzoeken mocht de familie na een paar dagen het lichaam alsnog naar Nabloes brengen. Hij werd begraven op de begraafplaats vlakbij Ras al-Ain.

De inwoners van Nabloes waren geschokt door zijn dood. De begrafenis werd geregeld door Bassam. Mijn vader was in Nederland. Via een telegram kreeg hij te horen dat zijn vader was omgekomen bij een bombardement en dat hij vooral niet moest komen.

Tevergeefs verzocht hij de Israëlische ambassade hem een visum te verstrekken. Hij mocht niet aanwezig zijn bij de begrafenis van zijn vader. ZIjn zus was net bevallen van haar oudste zoon.

Om haar te beschermen was haar verteld dat opa Radi een ongeluk had gehad, maar niet dat hij was overleden. Haar man was alleen naar Nabloes gegaan voor de begrafenis.

Toen hij een dag later terugkwam en mijn tante hem vroeg waarom hij zich niet had geschoren, vertelde hij dat haar vader was omgekomen bij een bombardement. Mijn tante Enaya was de enige van de vijf kinderen die aanwezig kon zijn op de begrafenis.

Na het bombardement op Salt kwamen de leden van de Veiligheidsraad van de Verenigde Naties op aandringen van Jordanië en Israël tussen 5 en 16 augustus 1968 bijeen.


Napalm

Op 8 augustus toonde de Jordaanse vertegenwoordiger bij de vn foto’s waaruit bleek dat Israël napalm had gebruikt. De ambassadeur van Israël verdedigde zich door te stellen dat de bombardementen gericht waren op het hoofdkwartier van Fatah in Jordanië.

Voor Jordanië was het duidelijk dat deze bombardementen vooral gericht waren op de burgerbevolking gezien het groot aantal burgers dat was omgekomen.

Op de laatste bijeenkomst stemde de Veiligheidsraad unaniem voor een resolutie waarin hij het verlies van mensenlevens betreurde en waarschuwde dat, indien zulke aanvallen nogmaals zouden plaatsvinden, Israël door de Veiligheidsraad ter verantwoording zou worden geroepen.

In de jaren zeventig werden veel voorstellen gepresenteerd genoemd naar verschillende bemiddelaars: Jarring, Rogers, Kissinger, Reagen, Fahd en Baker. De PLO werd erkend als ‘enige wettelijke vertegenwoordiger van de Palestijnen’ en Yasser Arafat verscheen voor de leden van de Algemene Verenigde Naties.

Hoe deze pogingen tot vrede verliepen en hoe mijn familie de situatie in Palestina in die jaren ervaarden hoor je in de volgende aflevering van Niet iedereen kan stenen gooien.



Shownotes #4 - de catastrofe

niet iedereen kan stenen gooien - de opstand
In de vierde aflevering gaan we terug naar 1948. Het Britse mandaat hield op en het lot van Palestina kwam in handen van de VN. Palestijnse steden en dorpen werden aangevallen, inwoners weggejaagd, huizen werden opgeblazen en degenen die zich daartegen probeerden te verzetten werden geëxecuteerd.


Op 14 juli 1948 wordt de stad Ramleh aangevallen en ziet de familie van oma Um Naji zich gedwongen de stad te verlaten. Ze moesten hun bezittingen achterlaten, huizen werden geplunderd en de inwoners werden opgejaagd. Met zo’n vijftigduizend Palestijnen moesten ze te voet het gebied uit.


Audio bronnen en citaten: NOS Jaaroverzichten, Polygoon Journaal, BBC, UN Audiovisual Library, The Palestinian Museum Digital Archive.

Documenten: United Nations Special Committee on Palestine (UNSCOP) (1947); United Nations Palestine Commission (UNPAC) (1948); United Nations Mediator for Palestine (1948-1949); Question of Palestine.

Documentaires: Tantura, Alon Schwartz (2022), Looted and Hidden: Palestinian Archives in Israel, Rona Sela (2017); Born in Deir Yassin, Neta Shoshani (2017)

Boeken: De etnische zuivering van Palestina, Ilan Pappe (2008); De Nakba: de etnische zuivering van Palestina, Ilan Pappe (2023); The Palestinian Nakba: Decolonising History, Narrating the Subaltern, Reclaiming Memory, Nur Masalha (2012); All That Remains: The Palestinian Villages Occupied and Depopulated by Israel in 1948, Walid Khalidi (1992); Khirbet Khizeh, S. Yizhar (2008).


Deze podcast eenvoudig delen kan via deze link: podcast.link/niksg


Script #4 - de catastrofe


Het is 14 juli 1948. Die dag wordt de stad Ramleh aangevallen en ziet de familie van mijn oma zich gedwongen de stad te verlaten. Ze moesten hun bezittingen achterlaten, huizen werden geplunderd en de inwoners werden opgejaagd. Met zo’n vijftigduizend Palestijnen moesten ze te voet het gebied uit.

Veel vluchtelingen waren uitgedroogd. Honderden overleefden het niet. Van de zeventienduizend Palestijnen die op dat moment in Ramleh woonden, bleven er vierhonderd in de stad. Het bevel om de inwoners van Ramleh te verdrijven kwam van Yitzhak Rabin - de latere premier van Israël.

Terugkeren naar Ramleh kon niet meer. Ze vestigden zich tijdelijk in Jeruzalem. In 1949 vertrok een deel van mijn oma’s familie naar Damascus. Met haar oudste broer bleef ze in Jeruzalem.

Ik ben Arjan El Fassed. In de podcast serie Niet iedereen kan stenen gooien neem ik je mee op mijn zoektocht naar de bewogen geschiedenis van mijn familie in Palestina.


Brits Mandaat

Ten oosten van Jaffa, tussen Jeruzalem en Tel Aviv liggen de steden Lydda en Ramleh. Het is de omgeving waar tegenwoordig dagelijks mensen aankomen op het vliegveld Ben Gurion. De familie van mijn oma komt oorspronkelijk uit dat gebied.

Vlak voor en tijdens de Tweede Wereldoorlog was het een chaos in Palestina. Joodse gewapende groepen vielen zowel Palestijnen als Britse troepen aan. Het Britse bestuur reageerde met harde maatregelen. Voor mijn familie was het duidelijk dat de Britten hun greep op Palestina aan het verliezen waren.


Verdelingsplan

Op 21 februari 1947 maakte de Britse regering bekend dat zij het mandaat over Palestina in mei 1948 zou overdragen aan de Verenigde Naties. In mei 1947 werd een speciale VN commissie opgericht die moest onderzoeken wat er met Palestina moest gebeuren.

De commissie bestond uit vertegenwoordigers uit 11 landen. Lid namens Nederland was Nico Blom - een bestuursambtenaar in Nederlands-Indië en later staatssecretaris in het kabinet Drees. Geen van de 11 leden was daarvoor ooit in Palestina geweest.

In september dat jaar kwam de commissie met haar conclusies. Een meerderheid was voorstander van een plan om het mandaatsgebied te verdelen in twee onafhankelijke staten met een internationale status voor Jeruzalem en Bethlehem.


Voor mijn familie was het evident dat na het Britse koloniale gezag niets anders dan onafhankelijkheid zou moeten volgen. Zij vormden de overgrote meerderheid van de bevolking en waren tegen de opdeling van hun land.

Voor hen was Palestina geen land zonder volk. Zij vonden het plan oneerlijk. Hoe kon een volkerenorganisatie een land verdelen tegen de wensen van de meerderheid van de bevolking?

Hoewel het Verdelingsplan van de Verenigde Naties van 1947 berustte op het idee om in het voormalige mandaatgebied Palestina een Joodse en een Arabische staat te stichten, bleek de bevolking binnen de grenzen van die Joodse staat nog voor bijna de helft uit Palestijnen te bestaan.

Op één stad na, Jaffa, vormden Palestijnen in alle districten de helft, in Oost-Galilea zelfs driekwart van de bevolking. De oorlog van 1948 gaf Israëlische leiders de gelegenheid deze verhoudingen drastisch te wijzigen. Na de massale verdrijving in 1948 vormen Palestijnen slechts tussen 15 en 20 procent van de bevolking van Israël.

Desondanks werd op 29 november 1947 werd het verdelingsplan via een VN resolutie aangenomen.


Ramleh

De familie van Um Naji, de oma van mijn vader komt uit Ramleh. Haar familie heeft in juli 1948 Ramleh moeten verlaten. Er woonden in die tijd zo’n 17 duizend Palestijnen. Uiteindelijk mochten er na de oorlog zo’n vierhonderd blijven. Vlak voor de oorlog van 1948 woonde een vijfde van de totale Palestijnse stedelijke bevolking in Ramleh en Lydda.

Yitzhak Rabin, de latere premier van Israel, had het commanda over de joodse troepen in dat gebied. Op 12 juli 1948 gaf hij het bevel: “De inwoners van Lydda moeten zonder onderscheid van leeftijd worden verdreven in de richting van Bayt Nabala”.

Een soortgelijk bevel kreeg de Kiryati-brigade met betrekking tot de inwoners van Ramleh. Je hoort Ilan Pappe.

Volgens deze historicus was Ramleh al eerder aangevallen door Joodse militante groepen. Begin 1948 plaatste de Irgun een mand met explosieven op de groentemarkt van Ramleh. Bij deze aanslag kwamen 12 Palestijnen om het leven, onder wie acht kinderen. De Irgun stond onder leiding van de latere premier Begin.


Jaffa

Voordat het Britse mandaat afliep op 14 mei 1948 en David Ben Gurion, om middernacht de staat Israël uitriep, waren al driehonderdduizend Palestijnen uit hun dorpen en steden verdreven. Mijn familie had al gehoord over de zuivering van Jaffa.

De familie van mijn oma hoorde over de hevige gevechten die waren uitgebroken en hoe Jaffa was gezuiverd van zijn Palestijnse bevolking. Dat begon met een mortier-regen door Irgun. De meeste Palestijnen waren die stad ontvlucht en hadden al hun spullen achtergelaten. Ze dachten dat ze voor een paar dagen wellicht een paar weken weg zouden zijn.

Vanuit die plek vertrokken veel inwoners, soms letterlijk de zee ingedreven, met boten richting Libanon. Toen op 14 mei de Britse troepen de stad hadden verlaten, waren er nog maar 4 duizend Palestijnen. Jaffa was gevallen en de Haganah trok de stad binnen.


Deir Yassin

Vooral met de aanval op het dorpje Deir Yassin kwam een grote stroom vluchtelingen op gang.

Op 9 april 1948 openden Joodse militanten het vuur in het dorp. Ze schoten in het rond met machinegeweren en doodden meer dan honderd mannen, vrouwen en kinderen. Volgens Israëlische historici werd tijdens de aanval willekeurig geschoten, werden huizen opgeblazen, inwoners geëxecuteerd en bezittingen geplunderd.

‘Deir Yassin’ zit diep in het collectieve geheugen.

Oma Um Naji was zo geschrokken van de berichten over Deir Yassin dat ze haar kinderen wilde onderbrengen bij anderen - voordat de milities hen iets zouden kunnen aandoen.

Deir Yassin was een nachtmerrie en had net als bij veel andere Palestijnen enorme angst aangejaagd.

Eind mei 1948 werd een Transfercommissie opgericht om de terugkeer van Palestijnen te voorkomen en hun huizen te bewonen met immigranten. Te beginnen met de steden Jaffa en Haifa.




De aanval

In de nacht van 9 op 10 juli werd Ramleh uit de lucht gebombardeerd. Op 14 juli trokken Joodse troepen, onder leiding van Yitzhak Rabin, de stad binnen. In een zoektocht van deur tot deur werden drieduizend Palestijnse mannen en jongens opgepakt en naar een gevangenkamp gebracht. Op dezelfde dag werd de stad geplunderd.

De familie van Um Naji moest Ramleh verlaten.

In de niet-gecensureerde versie van zijn memoires schreef Yitzhak Rabin over deze dag: ‘We liepen naar buiten, Ben-Gurion begeleidde ons. Commandant Yigal Allon herhaalde zijn vraag: Wat moet er met de Palestijnse bevolking gebeuren? Ben-Gurion wuifde met zijn hand en gebaarde: Jaag ze weg!’

Zo’n vijftigduizend Palestijnen uit het gebied moesten te voet de stad uit. Ze vertelden hoe vluchtelingen werden gecontroleerd door soldaten. Ze moesten al hun bezittingen achterlaten. Huizen werden geplunderd en de inwoners werden opgejaagd. Veel vluchtelingen waren uitgedroogd. Honderden overleefden het niet. Omdat ze niet meer terug konden naar Ramleh en het gevaarlijk werd in Jeruzalem, is de familie van Um Naji in 1949 naar Damascus vertrokken.

De verdrijving van de inwoners van Ramleh en Lydda en ook van andere Palestijnse steden en dorpen in 1948 zijn gedocumenteerd en deze documenten liggen opgeslagen in Israëlische archieven. De verhalen van Palestijnse vluchtelingen werden pas veel later bevestigd door Israëlische historici die toegang kregen tot deze archieven.

De verdrijving van Palestijnen uit Lydda en Ramleh duurde drie dagen. Ze werden met bussen vervoerd naar de frontlinies waar ze werd gezegd dat ze verder moesten lopen.

Palestijnen uit Lydda werden gedwongen te voet via de heuvels in de richting van Ramallah te gaan. Deze massale uitputtende tocht van duizenden vluchtelingen door de heuvels in de hitte van de zomer werd later de dodenmars genoemd en vormt samen met Deir Yassin trauma’s in het collectieve geheugen.

Nadat Lydda en Ramleh waren gezuiverd, begon het plunderen. Israëlische militairen haalden huizen leeg, goederen werden in beslag genomen of vernietigd. Niet alleen huizen maar ook fabrieken, loodsen en winkels werden leeggehaald. Alleen al in dit gebied werden volgens Israëlische historici duizenden trucks met Palestijns bezit.


De huizen en bezittingen werden ingenomen door Joodse immigranten. Lydda heet nu Lod.

De latere Israëlische premier van Israel, Yitzhak Rabin schreef hierover in zijn memoires maar de passage over deze zuivering werd door de Israëlische censuur geschrapt. Ook een TV film naar het boek van de Joodse schrijver Yzhar Smilansly, beter bekend als S. Yzhar over zijn ervaring als jonge officier in 1948 en zijn ervaringen met de verdrijving van Palestijnen mocht niet worden vertoond.

Hij schreef: ‘Wij kwamen, schoten, verbranden, bliezen op, duwden en dreven uit. Zullen de muren niet in de oren schreeuwen van degenen die in dit dorp zullen wonen?’

Volgens Smilansky wordt dit niet vergeten.

‘Soms, op verschillende tijden kun je het horen. Een stilte die niet vergeet. Die niet in staat is te vergeten, zelfs niet al is het met de grond gelijk gemaakt. Er is iets dat het weet en niet vergeet, niet kan vergeten.’

Terwijl haar familie na de oorlog van 1948 was vertrokken naar Damascus, bleef mijn oma met haar oudste broer achter in Jeruzalem. Zij woonde toen in de wijk Wadi Joz.

Tijdens en na de oorlog van 1948 verbleven in deze wijk veel Palestijnen die hun huizen en land hadden moeten verlaten in het westelijke gedeelte van de stad. De rest van haar familie was nu buiten Palestina en mocht het land niet meer in.


Bayt Nabala

Ook de familie van mijn oom Mohammed moest vluchten. Zijn familie komt uit het dorp Bayt Nabala, vlakbij Ramleh.

In het Verdelingsplan van de Verenigde Naties was het dorp toebedeeld aan de Palestijnse staat.

Er woonden in 1948 meer dan tweeduizend Palestijnen. Ook zijn familie en andere inwoners van Bayt Nabala moesten het dorp te voet verlaten. In de zomer van 1948 was er maar één vrachtwagen in het dorp.

Ze hadden weinig meegenomen op hun vlucht. Een enkeling had dekens en een matras bij zich. De meeste dorpsgenoten namen de sleutels van hun huizen mee en hoopten dat ze binnen een week of twee konden terugkeren.

Sommige vluchtelingen kwamen terecht in de dorpen Dayr Ammar, Bayt Tillow en Rantiss. Een groot aantal vluchtelingen uit Bayt Nabala woont tegenwoordig in het vluchtelingenkamp Jalazoun vlakbij Ramallah.

Toen in 1948 de gevechten begonnen rond Bayt Nabala hadden Joodse gewapende groepen posities in de heuvels ingenomen. Ze bestoken het dorp met machinegeweren. De dorpelingen die zich probeerden te verdedigen, konden nauwelijks iets uitrichten. Op elke beweging in het dorp werd geschoten. Niet lang daarna was het dorp leeg.

Tegenwoordig duurt een rit met de auto van Ramallah naar Bayt Nabala veertig minuten, als je niet wordt tegengehouden bij een Israëlische controlepost. Voor de meeste vluchtelingen leek het alsof Bayt Nabala verder dan de horizon lag. Het gebied is nu onderdeel van Kefar Truman, genoemd naar de voormalige Amerikaanse president, en Bet Nehemya.

Israëlische bulldozers hebben het dorp in 1948 met de grond gelijk gemaakt om te voorkomen dat de vluchtelingen zouden terugkeren. Er is niets meer over van de bijna vijfhonderd huizen die het dorpje vormden. Alleen een schooltje en een paar fruitbomen herinneren aan de tijd dat de familie van Mohammed hier leefde.


Aanvankelijk weigerden de vluchtelingen hulp van de VN. Zij wilden zo snel mogelijk terug naar hun huizen. In 1950 zetten de VN drie vluchtelingenkampen op in Nabloes. Balata is het grootste en dichtstbevolkte kamp. Op slechts twee vierkante kilometer wonen tegenwoordig 30.000 vluchtelingen. In Askar, in het noordoosten van de stad, verblijven 15.000 vluchtelingen. Midden in de stad, niet ver van het huis van mijn opa, is nog een kleiner kamp, Beit Ilma. Hier wonen meer dan zesduizend vluchtelingen. Dat kamp is zo klein dat als iemand is overleden, het lichaam via de ramen van huis tot huis gaat om vervolgens naar de hoofdstraat te worden gedragen.

De Catastrofe, of an-Nakba, is een diepe wond en voor Palestijnen bepalend voor het conflict. Decennialang is weinig gesproken over wat er in 1948 in Palestina is gebeurd.


Archieven

Pas eind jaren tachtig, nadat een groep Israëlische ‘nieuwe’ historici de door de Israëlische overheid vrijgegeven staatsarchieven hadden doorgespit, kwamen de voor Israël pijnlijke feiten boven water over de omstandigheden waaronder de staat Israël is ontstaan.

Je hoort de Israelische historicus Ilan Pappe:

Deze gebeurtenissen zijn jarenlang ontkend en nog steeds zijn weinigen bereid te spreken over wat er in 1948 in Palestina is gebeurd. Het ‘land zonder volk voor een volk zonder land’ was wel degelijk bevolkt.

Uit Israëlisch archiefmateriaal dat in de afgelopen twintig jaar is vrijgegeven, is gebleken dat tijdens de Catastrofe 89 procent van de Palestijnse dorpen door toedoen van gewapende aanvallen is ontvolkt en nog eens 10 procent in het verlengde hiervan door psychologische oorlogvoering. De vluchtelingen uit de resterende dorpen zijn op eigen initiatief weggetrokken.

In totaal zijn tussen eind 1947 en de eerste helft van 1949 meer dan 750 duizend Palestijnen ontheemd, verdreven of gevlucht. Iets minder dan de helft daarvan is verdreven voordat de staat Israël werd gesticht. Tijdens en na de oorlog werden meer dan vijfhonderd dorpen verwoest. Namen van gebieden werden veranderd, alsof deze dorpen en hun inwoners nooit bestaan hebben.



Shownotes #5 - de tunnel

niet iedereen kan stenen gooien - de opstand
In deze vijfde aflevering, de eerste van het tweede seizoen, gaan we terug naar 1996. Het is onrustig in Palestina. Studenten demonstreren tegen het autoritaire gezag van de kersverse Palestijnse Autoriteit. Na de volksopstand is het Israël toch gelukt met een alternatief leiderschap in het geheim te onderhandelen over zelfbestuur. Terwijl Palestijnen dachten dat er werd onderhandeld, kon de onteigening van land en de bouw van nederzettingen doorgaan.


Op 24 september 1996 opende premier Netanyahu een tunnel onder de Al Aqsa moskee in Jeruzalem. Palestijnen gingen de straat op en werden beschoten door het Israelische leger. Is dit het begin van een nieuwe intifada? Waren het protesten tegen de bezetting of zijn de frustraties met de Palestijnse Autoriteit op een hoogtepunt?

Audio bronnen en citaten: NOS Jaaroverzichten, RTL Nieuws, BBC, UN Audiovisual Library, C-SPAN

Documenten: Veiligheidsraad resolutie S/RES/1073, 28 september 1996; Madrid and the Oslo Agreement: Short-Lived Promises of a Negotiated Settlement; Question of Palestine.

Documentaires: The Price of Oslo (2013)

Websites: September 1996 Memorial (1997); On the ground in Ramallah – Reports from a town become battlefield (1996)


Deze podcast eenvoudig delen kan via deze link of direct in je favoriete podcast app.

Script #5 - de tunnel


In deze vijfde aflevering, de eerste van het tweede seizoen, gaan we terug naar 1996. Het is onrustig in Palestina. Studenten demonstreren tegen het autoritaire gezag van de kersverse Palestijnse Autoriteit. Na de volksopstand is het Israël toch gelukt met een alternatief leiderschap in het geheim te onderhandelen over zelfbestuur. Terwijl Palestijnen dachten dat er werd onderhandeld, kon de onteigening van land en de bouw van nederzettingen doorgaan.

Op 24 september 1996 opende premier Netanyahu een tunnel onder de Al Aqsa moskee in Jeruzalem. Palestijnen gingen de straat op en werden beschoten door het Israelische leger. Is dit het begin van een nieuwe intifada? Waren het protesten tegen de bezetting of zijn de frustraties met de Palestijnse Autoriteit op een hoogtepunt?

Het vliegveld

Op het vliegveld is het warm. Het is 1996. Ik ben net afgestudeerd en ben samen met mijn vader en mijn oom net geland. We lopen het vliegtuig uit en lopen naar de paspoortcontrole. De veiligheidsbeamte op het vliegveld vraagt wat het doel is van onze reis. Een familiebezoek.

De veiligheidsbeamte vraagt of we familie in Israël hebben. Ja zeggen we - in Nabloes en Ramallah. We moeten weer gaan zitten. De veiligheidsbeamte wijst naar de plastic stoelen achter ons en loopt weg met onze paspoorten. Wij kennen de vragen inmiddels uit ons hoofd: het is voor je eigen veiligheid, zeggen ze er altijd bij.

Een andere veiligheidsbeambte komt erbij en zegt: Ik ben verantwoordelijk voor de veiligheid op dit vliegveld en ik ga u een aantal vragen stellen voor uw eigen veiligheid.

Van wie zijn deze koffers?
Heeft u ze zelf ingepakt?
Wanneer?
Waar?
Bent u altijd bij uw koffers gebleven?
Heeft u pakjes aangenomen van vreemden?
Heeft u cadeautjes meegenomen?
Heeft u gezien hoe die zijn ingepakt?
Werkt u? Waar werkt u? Hoe lang?
Heeft u belangrijke verantwoordelijkheden?
Heeft nog een ander paspoort?
Waar woont u? Met wie?
Zijn dit uw koffers?
Heeft u pakjes aangenomen van vreemden?
Het is voor uw eigen veiligheid.
Wat komt u hier doen?
Hoe lang bent u van plan te blijven?
Gaat u alleen naar uw familie?
Gaat u ook nog ergens anders heeft?
Waar heeft u uw ticket geboekt?
Wanneer?
Waarom zo kort voor vertrek?
Komt iemand u ophalen?
Hoe gaat u naar uw plaats van bestemming?

‘Excuses voor het ongemak, het is voor uw eigen veiligheid.

Nadat onze koffers zijn uitgepakt, de inhoud is doorgelicht en mijn vader en ik zijn ondervraagd en gefouilleerd, zegt ons welkomstcomité: ‘U kunt gaan.’

En elke keer als je denkt dat dit irritant is, worden excuses gemaakt en gezegd dat het voor je eigen veiligheid is.

Veiligheidsonderzoek is routine, zeker voor ons. Op het Israëlische vliegveld Ben Gurion worden Palestijnen, Arabieren, personen met Arabische namen, personen met een Arabisch uiterlijk en personen die op enigerlei wijze verbonden zijn met Arabieren onderworpen aan een speciaal onderzoek. De intimidatie, discriminatie en vernederingen die Palestijnen doorgaans op vliegvelden moeten ondergaan is een collectieve ervaring.

Zodra ik mijn paspoort afgeef en de voornaam van mijn vader moet uitspreken mag ik al plaatsnemen op een plastic stoeltje, wordt je paspoort afgenomen en weet je nooit hoeveel uren het gaat duren voordat je buiten staat. Het is wel eens voorgekomen dat we om 2 uur s nachts landde en pas om 8 uur s ochtends het vliegveld konden verlaten. Na de ondervraging, de controle van elk item in onze koffers en wij alle drie apart zijn ondervraagd en gefouilleerd, zegt het welkomstcomité dat we kunnen gaan.

Mahmoud Jumayal

In september 1996 is het onrustig in Palestina. Vooral onder studenten heerst onvrede. Studenten staakten uit protest tegen het optreden van de kersverse Palestijnse politie tegen Palestijnse gevangenen. Twee gevangen zijn doodgeslagen. Het protest is een teken aan de wand.

Palestijnse studenten zijn het meest uitgesproken in hun kritiek op de Palestijnse Autoriteit, het beperkte zelfbestuur dat in 1994 is opgericht op de Oslo akkoorden uit te voeren.

Op 30 juli 1996 kwam het bericht dat de 26-jarige Mahmoud Jemayel, een politieke gevangene, door doktoren klinisch dood was verklaard. Artsen ontdekten sporen van slagen met metalen stokken op zijn hoofd. Hij had brandwonden op zijn rug en buik en blauwe plekken op zijn hele lichaam.

Mahmoud Jumayal zat in december 1995 in een Palestijnse gevangenis in Jericho. Nadat hij een aantal keer in hongerstaking was gegaan, werd hij overgebracht naar de Jneid gevangenis in Nabloes. Daar werd hij door zijn Palestijnse ondervragers doodgemarteld.

In Nabloes en Tulkarem was dit aanleiding voor demonstraties tegen de ordetroepen van Yasser Arafat. De PLO leider had dankzij de Oslo Akkoorden in 1994 voet gezet in Gaza.

In Nabloes werd een protestmars gehouden en een politieauto met stenen bekogeld. In Tulkarem hadden demonstranten een Palestijnse gevangenis bestormd waarbij Palestijnse politie het vuur opende en een demonstrant doodschoot. De studenten eisen dat de Palestijnse Wetgevende Raad, het kerse verse lokale bestuur in zou grijpen.

In Nabloes is de schok groot. Men had niet verwacht dat de Palestijnse Autoriteit zich zo snel tegen de eigen bevolking zou keren. Mijn nichtje Ghadir studeert aan de Najah Universiteit in Nabloes en vertelde me hoe Arafats troepen schietend in de lucht de universiteit hadden bestormd en studenten met knuppels hadden bewerkt. Later had Yasser Arafat gezegd dat er mogelijk een vergissing was begaan. Het geduld onder studenten was op. Arafat stelde een onderzoekscommissie in en verving het hoofd van de politie.

Hoe heeft dit zover kunnen komen? Daarvoor moeten we terug naar de nadagen van de eerste intifada - eind jaren 80, begin jaren 90.

Dorp Liga's


Op een avond vertelde mijn oom Bassam dat de Palestijnse Autoriteit niet meer was dan het alternatieve leiderschap waarvoor de burgemeesters eind jaren zeventig hadden gewaarschuwd. Hij zei dat Israel altijd op zoek is geweest naar een partner die precies zou doen wat het wilde. Eind jaren zeventig en begin jaren 80 toen de gekozen burgemeesters zeer populair waren, probeerde Israel via hun steun aan dorpsliga’s een wig te drijven.

Op een avond vertelde mijn oom Bassam dat de Palestijnse Autoriteit niet meer was dan de dorpsliga’s die Israël eind jaren zeventig had opgezet. Israel heeft al decennia lang geprobeerd zijn eigen Palestijnse leiders te kiezen. De verkiezingen in 1978 waarover ik in aflevering sprak, zijn daar een voorbeeld van. Dat pakte anders uit.

Eind jaren zeventig benaderde Israël Mustafa Doedin, het dorpshoofd van Doera. Hij richtte een dorpsliga op, een gewapende militie en bereidde met hulp van Israel zijn macht uit naar andere dorpen op het platteland. In ruil kregen deze dorpsliga’s zeggenschap over een aantal zaken maar de overgrote meerderheid van de Palestijnse bevolking zagen deze dorpsliga’s als een corrupte bende.

Haider Abdel Shafi in Madrid


Ik ben met mijn vader en zijn broer naar Nabloes gekomen voor de bruiloft van mijn neef. Drie dagen na de bruiloft keren ze terug naar Nederland. Ik besluit te blijven. Met mijn nichtje Ghadir ga ik op zoek naar een stageplek. Diezelfde week demonstreren Palestijnen in verschillende steden tegen het besluit van Benjamin Netanyahu om een tunnen te openen onder de Aqsamoskee in Jeruzalem. Voor veel Palestijnen is besluit olie op een gloeiende plaat.

Ik ga met m’n nichtje naar het centrum van Nabloes. Daar zien we bij Cinema Granata een menigte. Betogers houden vlaggen en spandoeken omhoog. We lopen naar een jongen aan de overkant van de weg. Daar staat een studiegenoot van mijn nichtje.

Ze kennen elkaar al vanaf de lagere school. Tijdens de volksopstand in de jaren 80 gingen zij al samen langs de klassen om uitleg te geven over de opstand en om aan te kondigen wanneer en waar demonstraties zouden zijn.

Nu studeren ze samen aan de an-Najah Universiteit in Nabloes. Hij is actief in de studentenbeweging en werkt samen met Haider Abdel Shafi een bekende politicus uit Gaza.

Haider Abdel Shafi is van dezelfde generatie als mijn oom Bassam. Hij begon zijn carriere als chirug en werd begin jaren zeventig voorzitter van de Palestijnse Rode Halve Maan in Gaza. De zusterorganisatie van het Rode Kruis. Abdel Shafi werd wereldberoemd doordat hij in de herfst van 1991 namens Palestijnen het woord voerde bij een grote vredesconferentie in Madrid.

De conferentie was een poging van de Amerikanen om Israel en zijn buurlanden na de Golfoorlog aan het praten te krijgen.

De Palestijnen werden op de conferentie NIET vertegenwoordigd door de PLO. De Verenigde Staten en Israel willen hen alleen spreken als onderdeel van een Jordaans-Palestijnse delegatie. Israel weigerde te praten met Palestijnse inwoners van Jeruzalem. Palestijnen an buiten de bezette gebieden en PLO afgevaardigden. Dit was voorwaarde voor Israelische deelname aan de conferentie in Madrid.

Ook de Nederlander Hans van der Broek, had een belangrijke rol. Hij voerde namens Europese Commissie het woord.

Na de conferentie in Madrid leidde Haider Abdel Shafi de onderhandelingen met Israel in Washington. Daar begon hij een discussie over de nederzettingen en de toepassing van humanitair recht in de bezette gebieden. De Israelische delegatie weigerde hierover te praten.

Tien ronden werd er gesproken zonder vooruitgang te boeken. Maar terwijl de onderhandelingen in Washington vastliepen op onderwerpen als de bouw van nederzettingen en de vluchtelingenkwestie - vonden tegelijkertijd in het diepste geheim onderhandelingen plaats in het Noorse Oslo. Deze onderhandelingen mondde later uit in de zogenoemde Oslo akkoorden waarmee Palestijnen voor een interim periode van 5 jaar beperkt zelfbestuur zouden krijgen.

Haider Abdel Shafi was net als mijn oom Bassam een verklaard tegenstander van deze geheime onderhandelingen in Oslo. Beide zagen weinig in deze nieuwe onderhandelingen tenzij Israel zou voldoen aan enkele voorwaarden, zoals het stopzetten van de bouw van nederzettingen, de erkenning van het recht op zelfbeschikking en het recht op terugkeer van vluchtelingen. Volgens de beweging van Haider Abdel Shafi kunnen Palestijnen alleen succesvol onderhandelen wanneer zij democratiseren, als mensenrechten worden gerespecteerd en een einde komt aan corruptie.

Tunnel


Israels besluit om deze tunnel te openen is weliswaar de aanleiding van de demonstraties - maar eigenlijk is iedereen woedend op het wangedrag van de Palestijnse Autoriteit.

Samen met m’n nichtje en haar studiegenoot lopen we naar de hoofdstraat. Er worden leuzen geroepen tegen de Oslo akkoorden en tegen Israel. Er worden leuzen geroepen tegen de Oslo-akkoorden en tegen Israël. Ghadir steekt de straat over en loopt naar haar Fiat. Ik ga naast haar zitten op de bijrijderstoel.

Honderden betogers lopen voorbij - ze gaan richting Qabr Yusuf - waar de meeste Israëlische soldaten en kolonisten zijn. Fadel gaat er ook heen. We rijden langs een wegblokkade van de Palestijnse politie. De agenten proberen de betogers tegen te houden maar uiteindelijk laten ze iedereen door. Ze zijn bang zelf het doelwit te worden van de demonstranten. Ghadir parkeert haar auto in de berm. Er staan honderden betogers langs de weg, We zien in het dal een groep van ongeveer 40 Israelische soldaten. Palestijnse politieagenten proberen betogers weg te houden. Opnieuw hoor ik schoten. Ik kan alleen niet zien waar ze vandaan komen. Als mijn familie weet dat wij hier zijn hebben we een groot probleem. Mijn nichtje vind het spannend. We lopen we terug naar de auto.

Mijn nichtje Ghadir heeft haar autosleutel amper in het contact of de achterdeur van haar FIAT wordt met een ruk open getrokken. Twee jongens leggen een gewonde jongen op de achterbank. Mijn nichtje trapt het gaspedaal in. Naar het ziekenhuis. Ik kijk naar de gewonde betoger. Zijn spijkerbroek is opengescheurd. Er is niet veel bloed maar ik zie duidelijk een kogelgat en de kogel zit nog in zijn been. Mijn nichtje vraagt zich hardop af waarom we zo nodig moesten gaan kijken - ze weet dat we niets anders kunnen doen dan snel naar het ziekenhuis rijden. We dragen de gewonde vriend naar binnen.

Een uur later zijn we terug bij het huis van mijn familie. In de woonkamer staat de TV aan. We zeggen niets over wat er net is gebeurd. De telefoon gaat. Mijn oom neemt op en zegt vrolijk dat het Ghadir’s studiegenoot is. Mijn nichtje neemt de telefoon aan, praat zachtjes en wordt vuurrood. Geschrokken kijkt ze naar de televisie. Fadel had ons op de lokale tv gezien. Hij had ons weg zien rijden met de gewonde jongen.

Is dit het begin van een nieuwe intifada? Waren het protesten tegen de bezetting of zijn de frustraties met de Palestijnse Autoriteit op een hoogtepunt? Dat hoor je in de volgende aflevering van Niet iedereen kan stenen gooien.